Lessen

Les 2: Geschiedenis van de vrijheid van onderwijs

Doelen:

  • Kinderen leren dat gefinancierd christelijk onderwijs historisch gezien geen vanzelfsprekendheid is
  • De kinderen kunnen de hoofdlijnen van het ontstaan van bijzondere scholen en de financiële gelijkstelling daarvan uitleggen.
  • De kinderen hebben vragen gesteld over wat zij willen weten van de geschiedenis van de schoolstrijd


Opbouw:

Uitleg (5 minuten):

Leg uit dat we niet altijd bijzondere scholen hebben gehad. De kinderen gaan een vertelling horen over een tijd waarin er nog geen bijzondere scholen waren. De vertelling speelt rond 1842. Drie jaar daarvoor was de eerste spoorlijn van Nederland klaar gekomen. Tussen Haarlem en Rotterdam reed een trein. Dat was een tijd waarin de mensen christelijk waren, maar wel op een bijzondere manier! Ze wisten een heleboel dingen van de Bijbel niet zo zeker meer. Zijn de wonderen uit de Bijbel wel echt gebeurd? De mensen van vroeger geloofden erin, maar zij niet meer. Daarvoor waren ze te verstandig geworden. Vroeger durfden de mensen hun verstand niet te gebruiken, zij leefden in duisternis. Hoe anders was dat nu! Net alsof de mensen het licht was opgegaan! Zij wisten het: je moet je verstand gebruiken, want dan weet je wat waar en niet waar is. Zij waren verlichte mensen. Dat mensen zo gingen denken noemen we De Verlichting. De Bijbel was vooral een boek met mooie verhalen, waaruit je kon leren om braaf te leven. En kinderen moesten natuurlijk ook leren om verlicht te zijn. Dus het onderwijs is belangrijk! En de inspecteur moet toezien op goed onderwijs… [laat de dia van de inspecteur zien]



TIP: visualiseer voorin de klas een getallenlijn (op het digibord bijvoorbeeld). Maak kaartjes met de jaartallen 1842 en het jaar waarin we nu leven. Hang die aan de getallenlijn en vraag: ‘wat moet hier tussenin gebeurd zijn? Laat leerlingen naar voren komen laat ze tussen die kaartjes één ding vertellen wat er volgens hen moet zijn gebeurd.


Vertelling (30 minuten)

‘Durf jij dat?’ ‘Vol laten lopen met water?’ Voordat Wolter iets kan zeggen richt Hannes zich op en roept half fluisterend: ‘Jongens, de Cocksiaan wil de klompen van de meester vol laten lopen met water uit de pomp!’ Albert, Hilde en de anderen, in een ogenblik staan ze om Wolter heen. ‘Lef Wolter!’ ‘Ja, ja, doen!’ Het kabaal is zo groot dat de meester half wakker wordt. ‘Nou, nou!’, klinkt zijn slaperige stem. De kinderen schieten terug naar hun bankjes. Gelukkig, meester slaapt gewoon verder, steunend op zijn hand, wat scheefgezakt op het stoeltje achter de lessenaar. Wolter voelt een vreemde hitte naar zijn hoofd stijgen. Zal hij dat durven? Misschien gaan de anderen hem dan wel aardig vinden! ‘Cocksiaan’, zeiden ze. Dat akelige scheldwoord gebruiken ze altijd. Dat is omdat hij met vader en moeder naar een andere kerk gaat. Een afgescheiden kerk. En daar heeft dominee De Cock vroeger gepreekt. ‘Cocksiaan’ zeggen de jongens en ze pesten hem erom. ‘Hup, Cocksiaan!’ sist de stem van Hannes, ‘schiet op, de meester kan zó wakker worden!’ Met een rood hoofd kijkt Wolter rond. Wat is hij dom geweest om het te hebben over water in de klompen. ’t Was eigenlijk als grappig idee bedoelt. ‘Schiet op’, klinkt het overal half fluisterend en dwingende ogen zijn op hem gericht. Dan glijdt Wolter vliegensvlug zijn bankje uit. Even ontmoeten zijn ogen die van Huib. Huib, een rustige vent, die telkens probeert de klas af te remmen in het kattenkwaad dat ze uithalen. ‘Niet doen’ zeggen die ogen en hij schudt met een nijdige beweging zijn hoofd. ‘Dit is te erg! Meester is oud! Hij heeft zelfs moeite om wakker te blijven!’ Maar Wolter is al bij de deur hij glist op zijn kousenvoeten over de tegeltjes van de gang. Glipt door de buitendeur, pakt de emaillen kan naast de pomp, vult hem met water en is in een oogwenk terug. Daar staan de klompen van de meester bij de deur. Eén voor één schenkt Wolter ze vol met het koude water. Daar is hij al weer terug bij de deur. Ze stompen hem op z’n schouder, ze lachen, hebben vreselijke pret en voor dit ogenblik is Wolter hun held. ‘Wolter, jongen, dat je dit durft!’ Alleen Huib zit in z’n bankje en kijkt nors voor zich. Nog steeds slaapt de meester! Auw! Kleine Willem stoot zich aan de rand van een bankje en zet gelijk een grote keel op. Nu móet meester wel wakker worden. ‘Meester, u moet de boeken opruimen, het is bijna tijd!’, klinkt de stem van Hannes. ‘Dat is waar’, schrikt de meester en hij staat haastig op. ‘We moeten nog zingen, meester’, klinkt Hannes stem weer. En als de meester knikt zet Hannes in en de andere kinderen volgen onmiddellijk:

Eedle vraagbaak van ’t verstand;

Morgenzon van ’t heilrijk Eden;

Waardst geschenkt van ’s Hoogsten hand;

Schat des sterv’lings; dierbre Reden!

Dat uw licht, in zegepraal,

Onzen geest met licht bestraal!

Meester is ook mee gaan zingen. Dit is één van zijn lievelingsliederen. ‘Ja, jongens’, zegt hij altijd, ‘gij moet uw verstand gebruiken! Met uw verstand, uw rede, weet u wat goed en kwaad is. Dan kunt gij voor het goede gaan kiezen. En daarom is de rede, uw verstand het mooiste wat God ooit geschonken heeft!’ Ze zijn net bij Onze geest met licht bestraal als de torenklok haar dreunende slagen laat horen. Het lokaal is nu vol geroep. ‘Het is tijd! Het is tijd!’ ‘Hannes, jij bent aan de beurt!’ De meester probeert nog iets te zeggen, maar Hannes staat al voor de klas, vouwt zijn handen en begint het formuliergebed op te zeggen. ‘Roetsj, de rest van de handen vouwen zich vliegensvlug en de ogen worden dichtgeknepen. Ja, Hannes is vandaag aan de beurt om de dag af te sluiten met het opzeggen van het formuliergebed en hij kan het razendsnel. ‘Amen!’ En op hetzelfde moment roetsjen de jongens het lokaal uit, de gang in. Ook Wolter rent mee. Hij kent het plan: snel wegwezen nu de meester nog geen huiswerk heeft opgegeven! ‘Ho, Hannes, Wolter, Harmen, ho’, klinkt de stem van meester, ‘uw huiswerk….!’ De jongens zijn al om de hoek van de school verdwenen. Daar blijven ze hijgend en lachend staan. ‘Kijken jongens, kijken naar die klompen’ Elkaar verdringend staan ze door het kleine zijraampje naar binnen te kijken. Maar Wolter draait zich om en rent over de hobbelige keien naar huis.

Rik –tik! De bruine bonen tikken tegen de binnenkant van de pan. Wolters handen pakken een nieuwe peul, breken hem open en weer vallen de bonen in de pan. Bruine bonen pellen! Hij heeft gemopperd, maar moeder kende geen pardon. ‘Nee, Wolter, ieder moet zijn taak doen, jij ook!’ En nu vult de pan zich langzaam. Hij zucht. ‘Hoe was het vandaag op school, Wolter’, klinkt moeders stem. ‘Wel goed’, zegt hij snel. ‘Moeder, wat betekent: ‘dier’bre rede?’ ‘Dier’bre rede’, vraagt moeder verbaasd, ‘hoe kom je daaraan?’ ‘Nou, dat lied zongen we:

Eedle vraagbaak van ’t verstand;

Morgenzon van ’t heilrijk Eden;

Waardst geschenkt van ’s Hoogsten hand;

Schat des sterv’lings; dierbre Reden!

‘Ik weet het al, denk ik’, klinkt de stem van moeder, ‘er staat zoiets dat je verstand geweldig is’. ‘Als je bij alles maar goed je verstand gebruikt, komt het helemaal in orde. Dan … eh…. kom je ook in de hemel.’ Wolter knikt. ‘Onze meester zegt dat ook’ En aarzelend vraagt hij: ‘Is dat waar, mam?’ ‘Wat!’, roept moeder verbaasd, ‘nee, natuurlijk niet jongen! Dacht je dat echt?’ Wolter schokschoudert. ‘De meester zegt het en u zegt toch ook wel eens: gebruik je verstand!?’ Tsja, daar weet moeder zo gauw geen antwoord op. Ze roert in de kolen en plotseling klinkt haar stem heftig: ‘Zegt meester ook wel eens dat je alleen in de hemel kunt komen door de Heere Jezus?’ Rik-tik, doen de bonen. Wolter aarzelt. ‘Hij praat wel over de Heere Jezus…. ik weet het eigenlijk niet.’ Met een snelle beweging gooit moeder nog wat kolen in het fornuis. ‘Hm’, zegt ze, ‘Als je het niet weet, zal hij het ook wel niet doen!’ Ze schudt haar hoofd en praat: ‘De belangrijkste boodschap, de mooiste boodschap…dat de Heere Jezus op aarde is gekomen om zondaren te redden…. en mijn jongen hoort die boodschap niet op school’ Hoofdschuddend verschuift ze een stoel. Dan richt ze zich op en kijkt Wolter aan. ‘Wolter, je vader en ik hebben het er vaak over gehad of we jouw naar de lessen in onze kerk moeten sturen’. Wolter schiet overeind. Natuurlijk weet hij wat moeder bedoeld. Er is nog een school op het dorp. Ja, eigenlijk geen echte school. Een stukje van hun kerk is met een schot afgezet. Daar staan wat bankjes en daar wordt les gegeven. Door boer Klaas. Daar leren ze psalmen lezen de Bijbel, net catechisatie. Maar boer Klaas leert de jongste kinderen óók de letters en de oudsten moeten oefenen met lezen. Wolter weet van zijn vriendje Gait dat ze tafelsommen hebben geleerd en dat ze oefenen met schrijven. Dat mag eigenlijk niet van de regering. Je mag alleen catechisatie geven, geen andere vakken, heeft Gait uitgelegd. Daarom moeten ze razendsnel hun pennen verstoppen als de schoolinspecteur komt. Want schrijven hoort niet bij catechisatie, maar bij school. ‘We hebben lang geaarzeld’, klinkt moeders stem. ‘Weet je, Wolter, eigenlijk heb ík het telkens tegen gehouden. Je moet nu schoolgeld betalen en dat is voor ons gezin bijna al teveel. We zijn al arm en die andere school kost nog meer. Boer Klaas kan natuurlijk niet werken op z’n boerderij als hij jullie les geeft. Dus moeten wij hem geld geven. Je snapt natuurlijk wel dat de regering geen geld aan onze school geeft, we moeten alles zelf betalen. Maar met Gods hulp gaan we het toch proberen! Dan zien we wel hoe het loopt met het geld. Want een school zonder Jezus, dat kan niet!’

Au! De zak met appeltjes doet zeer aan zijn schouder. ‘Neem netjes afscheid van de meester en geef hem deze zak met appeltjes,‘ heeft moeder gezegd. ‘Ook al zegt de meester soms dingen die niet waar zijn en ook al kan hij er misschien beter mee stoppen omdat hij te oud wordt, ’t is toch een beste man’. Daarom loopt Wolter nu in de richting van zijn oude school. Hij hoest. Het is vaak koud in de kerk waar hij nu naar school gaat. Een week lang heeft hij het voor elkaar gekregen om allerlei smoesjes te verzinnen, zodat hij bij de school vandaan kon blijven. Voorzichtig, want de jongens moeten hem niet in de gaten krijgen! Ze zullen hem slaan en uitschelden. Terwijl hij langs de eikenbomen van de brink loopt ziet hij Huib. Om hem heenlopen gaat niet meer. Wolter wil langs hem heenlopen met een vluchtige groet, maar Huib gaat voor hem staan. Zijn ogen kijken donker. ‘Jij gaat naar die andere school!?’ ‘Die school van de vromen, zeg maar?!’ ‘Nou, nogal vroom ben jij! Dan hoor jij helemaal niet op die school! Je hebt de meester laten huilen, man! Wolter voelt zijn huid prikkelen van schrik. ‘Wat…’, vraagt hij beverig… ‘Ja’, klinkt Huibs stem hard, ‘meester moest huilen omdat de jongens hem zo pesten en omdat jij zijn klompen vol hebt laten lopen. Die stomme jongens! ‘En jij’, zijn vinger priemt, ‘gaan we zo met elkaar om?’ Noemen jullie dat dan christelijk? Je wist toch dat het te erg was om dat te doen bij de meester? Leuk figuur ben jij. Ik zou nooit in jullie kerk willen zitten, alleen al omdat jij daar ook zit. Bij die anderen trouwens ook niet, die lafaards!’ Hij is steeds bozer gaan praten, maar Wolter ziet in zijn ogen verontwaardiging en verdriet. Plotseling worden die ogen groot en staren langs hem heen. ‘Weg!’ sist zijn stem opeens, ‘maak dat je weg komt!’. Maar het is al te laat. Over de keitjes klinkt het geluid van tientallen klompen. Huib wordt naar achteren geduwd en om Wolter staat een kring van jongens en meisjes. Hannes lange gestalte staat vlak voor hem. De jongens en meisjes joelen en het regent stompen op zijn schouders, rug, hoofd. Een harde snauw van Hannes maakt er een einde aan. ‘We willen eerst iets weten’, klinkt zijn stem. ‘Stil jongens, kijken of ze daar goed les krijgen op die Cocksiaanse school!’ ‘Zeg op, Cocksiaan! In welk land ligt Parijs? Wolter durft niet op te kijken. Hij staat daar met z’n hoofd gebogen. ‘Hij weet het niet’, grinnikt Hannes, ‘ze krijgen daar niet eens aardrijkskunde’. ‘In Frankrijk, domkop!’ ‘Nou nog een vraag: wat gebeurde er in 1568?’ Wolter haalt z’n schouders op, bijna onmerkbaar. Boer Klaas vertelt nooit over de geschiedenis. ‘Toen begon de Tachtigjarige Oorlog! ZE KRIJGEN DAAR NIET EENS GESCHIEDENIS! WAT EEN FLUT-SCHOOL! Jullie zullen toch niet lang bestaan! Let maar op, binnenkort stopt jullie school. De schoolinspecteur zal jullie tegenhouden! Onze koning komt er toch wel achter! Jullie zijn ruziemakers! Jullie brengen oorlog in het land, zegt mijn vader! Maar wij, Nederlanders, zijn één! En dan horen jullie er niet meer bij!! Wij zullen ervoor zorgen dat….’ Hij wil nog meer zeggen, maar plotseling klinkt het: ‘De meester, de meester, wegwezen!’

Daar komt de meester. ‘Wel, Wolter, wat is hier aan de hand?’ Wolters keel voelt dichtgeknepen en er rolt iets nats langs zijn wang. Hij reikt de meester de zak met appels toe. ‘Dit is voor u’ Zijn stem klinkt vreemd pieperig. ‘Dank je wel! Maar nu moet je….’ Meester zin is nog niet af, maar vanuit de verte klinkt de stem van Hannes als een toeter: ‘DIE DOMKOPPENSCHOOL ZAL TOCH NIET LANG BESTAAN! Even ontmoeten Wolters ogen die van de meester. De meester opent zijn mond, maar sluit hem weer. ‘Hm’, zegt hij alleen. En in een flits weet Wolter dat de meester hetzelfde denkt als Hannes. Die school van jullie dat is niets en dat wordt niets. Verward draait hij zich om en vlucht weg.

Begeleide inoefening (15 minuten)

Laat de opdrachten 2.1 en 2.2 maken. Als u bekend bent met coöperatieve werkvormen kunt u bij 2.2 gebruik maken van de Rontonde (het Tafelrondje)

Bespreek opdracht 2.3. Probeer de leerlingen van constatering (er moet vrijheid van onderwijs zijn gekomen) naar vraag te helpen (hoe is er vrijheid van onderwijs gekomen?) Noteer de vragen op het bord.



TIP: visualiseer voorin de klas een getallenlijn (op het digibord bijvoorbeeld). Maak kaartjes met de jaartallen 1842 en het jaar waarin we nu leven. Hang die aan de getallenlijn en vraag: ‘wat moet hier tussenin gebeurd zijn? Laat leerlingen naar voren komen laat ze tussen die kaartjes één ding vertellen wat er volgens hen moet zijn gebeurd.


Samenwerken (10 minuten)

Leg de leerlingen uit dat er vier belangrijke momenten zijn in de geschiedenis van de schoolstrijd. Laat de leerlingen in groepjes van vier leerlingen gaan werken. Elke leerling van het groepje bestudeert één van de gebeurtenissen. Die moet hij of zij lezen en dan in eigen woorden tegen zijn groepsgenoten vertellen. De anderen mogen hem helpen bij het bedenken van mooie zinnen. Daarna worden twee of drie groepjes naar voren geroepen. Telkens krijgen de leerlingen twee of drie omschrijvingen van elke gebeurtenis te horen. Welke omschrijving vinden de andere leerlingen de beste?

Extra oefeningen (zelfstandig werken):

Laat de leerlingen de oefeningen 2.4 t/m 2.7 maken

Meer content

  • Heeft u aanvullingen op de inhoud van deze les? Schroom dan niet, maar stuur het ons toe, zodat we het op de website een plekje kunnen geven.
    Inhoud insturen